Kipfilet
‘Elke keer word ik weer verrast door wat er gebeurt. Ook al heb ik inmiddels meerdere keren een patiënt of nabestaande uitgenodigd voor het onderwijs over palliatieve geneeskunde’, zeg ik tegen Angela. De jonge dokters laten hun lunchpauze schieten en schuiven aan. Her en der wordt een zelf meegebrachte boterham gegeten.
‘Heb je er trouwens moeite mee dat er gegeten wordt tijdens ons gesprek?’, fluister ik Angela voor de zekerheid toe.
‘Nee hoor, ik vind het wel gezellig. Bijzonder dat ze hun lunchpauze opgeven om naar mij te luisteren’, zegt ze overtuigd.
Een co-assistent schuift op het laatste moment aan met een halfje bruin en in plastic verpakte plakken kipfilet. Angela begint haar verhaal.
‘Ik ben dus Angela, 44 jaar, getrouwd en moeder van drie pubers. In 2015 werden er uitzaaiingen gevonden in mijn lever. Een darmtumor. Meteen was duidelijk dat de ziekte niet te genezen was en alleen met chemokuren afgeremd kon worden. Toch heb ik geen bucketlist, want dat zou inhouden dat ik tot nu toe niet geleefd heb. Ik merk juist dat hele kleine dingen me zo laten genieten, een zonnestraal, lachen met de kinderen aan tafel.’
Ik denk aan de enerverende maaltijden met mijn drie kinderen. Rustig eten is er niet bij, het bruist van leven.
‘Vorige week bleken de uitzaaiingen ondanks de chemo gegroeid te zijn. Er wordt nu nagedacht over een nieuwe behandeling. Heftig, want hoe gek het ook klinkt, de chemokuren waren ook een veilige haven,’ zegt ze terwijl ze met haar handen beschutting uitbeeldt. ‘Het was routine geworden. En nu wordt er van me verwacht dat ik ga kiezen uit de diverse behandelopties. Een onmogelijke opgave…’
‘Dat doet me denken aan maart 2010,’ hoor ik mezelf opeens zeggen. ‘Ik had een epileptische aanval en bleek een tumor in mijn hoofd te hebben. Voor ik het doorhad zat ik bij de oncoloog omdat er gedacht werd aan uitgezaaide kanker. Gelukkig bleek het een goedaardige tumor te zijn. Maar ook een dokter die patiënt wordt, betreedt onbekend terrein.’
‘Ook omdat bijwerkingen vooraf zo moeilijk af te wegen zijn. Als ik mijn haar kwijtraak ziet iedereen dat ik ziek ben. Daar zie ik tegenop. Ik heb zo graag de regie in handen,’ neemt Angela het gesprek weer over.
‘Hoe vond je het gaan?’, vraag ik Angela terwijl een stoet aan witte jassen vertrekt.
‘Ze zijn wel heel jong hè?’, is het eerste dat Angela zegt, ‘moet voor hen toch niet makkelijk zijn om met deze dingen bezig te zijn.’
‘Hoe oud ben je als ik vragen mag?’ zegt ze tegen de co-assistent die net is opgestaan en de kipfilet weer bij zijn brood in de zak stopt.
’23 jaar.’
‘En hoe was het voor jou?’
‘Confronterend. Ik heb meerdere keren even naar buiten moeten kijken,’ zegt hij wapperend met zijn hand voor zijn gezicht. ‘Dit komt gewoon heel dichtbij. Ik heb ook het een en ander meegemaakt.’ Tranen rollen over zijn wangen. Hij pakt een stoel en sluit bij ons aan.
Deze afsluiting had ik niet zien aankomen. Maar tegelijkertijd verrast het me niet, want ook voor dokters geldt: het zijn net mensen.
Christiaan Rhodius, arts palliatieve geneeskunde