De handschoen
Het is 2004. Ik ben bijna arts, officieel nog student. In het Kennemer Gasthuis loop ik mijn laatste coschap, mijn eerste ‘eigen patiënten’. Dit alles onder het toeziend oog van mijn supervisor. Samen met hem en de verpleegkundige zit ik in de artsenkamer. De tijd van meekijken is voorbij. Ik ben verantwoordelijk, ik voel me als een vis op het droge.
‘Hij zal wel snel overlijden,’ hoor ik mijn supervisor zeggen.
Ik loop vanuit de artsenkamer naar het einde van de gang en kom bij ‘de kamertjes’. Ik sta voor de deur en weet niet wat te verwachten. Ik zoek naar het juiste moment, als een danspartner die geacht wordt de dans in te zetten, maar verstijfd luistert naar het ritme van de muziek. Met de deur op een kier schuift mijn hand het gordijn iets opzij. Dekens bewegen op de maat van zijn ademhaling. Het gordijn valt op zijn oorspronkelijke plek en ik loop de gang weer op.
Het is laat in de middag. ‘Kom, we lopen samen nog even langs.’ Ik volg de kordate passen van mijn supervisor. Waar ik eerder haperde, doet hij dat niet. Aan het bed gaat hij door de hurken. ‘Hoe is het kerel?’ Geen reactie. De rug van zijn hand voelt de temperatuur van zijn voorhoofd en streelt vervolgens door zijn haar. ‘We zullen goed voor je zorgen,’ hoor ik hem zeggen.
‘Zo kan het dus ook,’ denk ik als we samen weer de gang oplopen.
Het is 2005. Ik ben arts bij de interne geneeskunde in het Kennemer Gasthuis en heb avonddienst. Ik sta in één van de kamertjes. Ik tref geen hartslag, geen ademhaling, geen pupilreflex. Kortom, ik kijk de dood in de ogen.
‘Gecondoleerd.’ Ik schud de familieleden de hand. ‘Hoe is het voor jullie?’
‘Het is goed zo,’ zegt de zoon van de patiënt met een betraand gezicht. ‘Hij heeft rust. Wat duurde het lang. Die laatste chemokuren en transfusies hadden voor ons niet meer gehoeven. Hoe gek het voor artsen ook zal klinken, maar sterven is geen falen.’
‘Sterven is geen falen,’ echoot het in mijn hoofd als ik de gang in loop. Wat een contrast met ‘de handdoek in de ring gooien’, woorden die artsen nog wel eens gebruiken als de behandeling niet aanslaat en alternatieven afwezig zijn, als de dood aanstaande is.
Het stimuleert me om actief deel te nemen aan de werkgroep ‘palliatieve zorg’ in het Kennemer Gasthuis.
Het is 2018. De werkgroep van weleer heeft over de jaren vrucht gedragen. Inmiddels heeft het Spaarne Gasthuis een Team Ondersteunende en Palliatieve Zorg. Een team waar ik naast mijn werk als arts in hospice Bardo de laatste drie jaar aan bij mocht dragen.
Nog steeds geldt dat sterven geen falen is. Ziek zijn en weten dat je niet beter gaat worden, is een uitdaging. En ondersteuning, door wie en in welke vorm dan ook, is dan geen overbodige luxe. Het gaat dus niet om het gooien van een handdoek, wel over het opnemen van een handschoen.
Christiaan Rhodius, arts palliatieve geneeskunde, juni 2018
Het Spaarne Gasthuis ontstond in 2014 uit een fusie van het Kennemer Gasthuis en het Spaarne Ziekenhuis. Dit blog is na afstemming met het Spaarne Gasthuis gepubliceerd.
Bron foto: Max Pixel/Foot Black Glove Shoe Sneake Glove/CCO