Gordijn
Achter het gordijn wordt op ons gewacht. Samen met zaalarts Lotte en collega Astrid loop ik naar binnen. Ik schud de familieleden rond het bed de hand. Door het rumoer opent de patiënt zijn geel uitgeslagen ogen en reikt me de hand vergezeld door een zacht, haast onhoorbaar ‘Wim’. Zijn ogen zakken weer dicht. Ik ga naast hem zitten.
‘Ik begrijp dat jullie in korte tijd een boel hebben meegemaakt,’ zeg ik tegen de aanwezigen.
‘Klopt helemaal,’ zegt zijn vrouw, ‘tot zes weken terug stond hij nog in de tuin. Zoals het een tuinder betaamt, maar een paar dagen geleden ging het mis. Nu holt het achteruit.’
Een tumor bij de lever geeft pijn, jeuk en koorts. De klachten zijn behandeld, maar de tumor is onbehandelbaar.
‘Het is niet de verwachting dat Wim nog opknapt,’ zeg ik tegen de familie. Tot mijn verbazing knikt Wim instemmend. ‘Wim?’ Even kijkt hij me aan. ‘Je bent suf en slaperig, maar je hoort me wel hè?’
‘Ja.’
‘Heb je zelf ook door dat het einde nadert?’
Weer knikt hij. ‘Het gaat heel snel, maar het is niet anders,’ zegt hij zijn schouders iets ophalend.
‘Betekent dat ook dat we het leven niet meer moeten rekken?’
‘Niets rekken.’ En direct dommelt hij verder.
‘Wat fijn dat hij nu zelf aangeeft wat hij wil,’ zegt zijn dochter en dept haar tranen.
‘Zo helder hebben we vandaag nog niet met hem kunnen praten,’ vult haar zus aan. Ze is net op tijd terug van vakantie.
De dood wappert achter het gordijn. Zijn komst is niet gewenst, maar ook niet meer onverwacht. We staken de zinloze pogingen hem buiten de kamer te houden. We stoppen de antibiotica. En als pijn, jeuk en onrust weer opspelen ligt er een plan klaar.
Ik strijk over zijn arm. ‘Wim, ik denk niet dat ik je nog zal zien. Ik ben volgende week pas weer in het ziekenhuis.’
Hij pakt mijn hand. ‘Dank je wel.’
‘Graag gedaan. Het ga je goed.’
Wim zwaait zwakjes naar zijn geliefden en valt in slaap.
We lopen weer langs het gordijn de gang op en halen diep adem. Lotte heeft tranen in haar ogen. Ik heb ze ook net weggeslikt. Voorbereiden op het onvermijdelijke vraagt moed. Moed die we samen getoond hebben.
Twaalf dagen later spreek ik Wims echtgenote. Ze vertelt hoe het gesprek hen helderheid had geboden en daarmee ook rust.
‘Wendy, onze dochter, heeft jouw verslag* van onze ontmoeting tijdens de begrafenis voorgelezen,’ zegt ze nog beduusd van alles. ‘We hebben ook gecollecteerd voor Bardo.’
‘Dat was voor een tuindersfamilie wel even wennen,’ vult haar schoonzoon lachend aan. ‘Geld en geen bloemen, maar het was goed zo.’
‘Dank voor dit mooie gebaar.’ Ik knik naar de collectebussen op tafel en bedenk me dat dit compliment aan goede zorg niet in geld uit te drukken is.
Christiaan Rhodius, arts palliatieve geneeskunde
* Na het gesprek in het ziekenhuis schreef ik een reflectie/verslag van de ontmoeting en gaf deze aan de familie. Dit blog is een bewerking daarvan.